UTRECHT, 30 mei 2017 – De Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) publiceren vandaag een gezamenlijk plan voor het systeem van besteding van het geld dat vrijkomt door de afschaffing van de basisbeurs.
Het geld moet primair naar het onderwijs gaan en niet naar onderzoek of valorisatie. Ook moeten alle studenten mee kunnen profiteren van de investeringen in het door hun ingeleverde geld en moet het daarom proportioneel over de universiteiten en hogescholen verdeeld worden. Het geld mag niet afhankelijk gemaakt van eenzijdige opgedrongen afspraken vanuit Den Haag, maar de Minister heeft wel de rol om toezicht te houden op de wijze waarop het geld daadwerkelijk wordt besteed aan onderwijskwaliteit. Jan Sinnige, voorzitter van het ISO: ‘We pleiten voor nieuwe afspraken over onderwijskwaliteit die worden gemaakt door studenten, medewerkers en bestuurders. Die afspraken moeten dan wel worden nagekomen, en daarop gaat wat ons betreft de Onderwijsinspectie toezien.’
Geen nieuwe prestatieafspraken
De studentenorganisaties benadrukken dat het experiment met prestatieafspraken niet herhaald mag worden. Dat experiment heeft geleid tot een overmatige focus op rendementsmaatregelen, zoals het bindend studieadvies, en heeft inspraak van studenten verzwakt. Nieuwe plannen die met het basisbeursgeld worden gefinancierd moeten op de hogeschool of universiteit zelf en met goedkeuring van studenten worden vormgegeven. Dat geld is van iedere student en iedere student hoort er iets van terug te zien. Jarmo Berkhout, voorzitter van de LSVb: ‘Er zijn politieke beloftes gedaan bij de invoering van het leenstelsel, en die moeten worden nagekomen. Bedrijven of toponderzoekers mogen niet met het geld aan de haal gaan als studenten met lege handen blijven staan.’
Elke cent naar het onderwijs
Omdat de middelen die voortvloeien uit het leenstelsel afkomstig zijn uit de portemonnee van studenten moeten zij directe inspraak hebben op de besteding ervan. De LSVb en het ISO pleiten er daarom voor om per universiteit en hogeschool op decentrale wijze en bottom-up plannen te maken over wat er nodig is op elke opleiding. Over die plannen maken studenten en medewerkers afspraken met hun bestuurders. Zo wordt ervoor gezorgd dat er draagvlak ontstaat voor de investeringen die universiteiten en hogescholen kunnen doen met het basisbeursgeld. Om te waarborgen dat die afspraken worden nagekomen en studenten dus werkelijk inspraak hebben, ziet de Onderwijsinspectie erop toe dat bestuurders de afspraken ook nakomen.
Een nieuwe vorm van verantwoording
Door de decentrale aanpak kunnen universiteiten en hogescholen zelf de afweging maken welke investeringen het beste bij hen passen. Het draagvlak voor het beleid wordt vergroot door de betrokkenheid van studenten en medewerkers. Ook vindt er, anders dan bij de prestatieafspraken, geen afrekening plaats na een bepaalde termijn. In plaats daarvan kan de Inspectie, door het geleidelijk vrijkomen van het basisbeursgeld, ieder jaar controleren of de door de instelling gestelde doelen wel worden behaald en maximale inspanning is geleverd om afspraken na te komen. Alleen in het geval dat een universiteit of hogeschool zich niet aan de afspraken houdt kan ertoe worden overgegaan tijdelijk de hand op de knip te houden. Daarvoor deelt de Inspectie eerst een ‘gele kaart’ uit bij wijze van waarschuwing. Als de instelling in gebreke blijft, ontvangt ze een rode kaart en wordt de geldstroom uit de basisbeurs tijdelijk stopgezet. Bij verbetering wordt er vervolgens weer uitgekeerd.
De LSVb en het ISO zijn ervan overtuigd dat het plan de beste manier is om te waarborgen dat het basisbeursgeld werkelijk naar onderwijskwaliteit gaat en studenten en medewerkers optimaal bij besluitvorming betrekt.